dinsdag 30 september 2008

Amsterdam, de stad van een lach en een traan

Amsterdam heeft altijd veel theaters gehad.
Het Leidsepleintheater, Tuschinsky, Rembrandspleintheater, Carré en de Stadsschouwburg waren de grote theaters.
Daarnaast had je de kleinere als het de La Mar, Engelenbak, Rode Hoed, Frascati en de Brakke Grond.
Fien de la Mar had zelfs haar eigen theater. Voor haar gekocht door haar man, de architect Piet Grossau.
Fien trad er enkele jaren zeer succesvol op in de cabarets van Cor Ruys en Willy van Hemert.
Een aantal jaren draaide het theatertje voorspoedig, doch toen het in 1950 in ernstige geldnood kwam nam Wim Sonneveld het over.
Mooie anekdote is dat Fien bitter tegen Wim Sonneveld, die altijd met succes optrad in het Leidseplein Theater zei, ik snap het niet: "Ze komen wel bij jou in die drollenhoek maar in mijn bonbonnière blijven ze weg!"
Waarna Fien de la Mar er nooit meer een voet over de drempel gezet heeft.
Oude theaters hebben een ongrijpbare sfeer van nostalgie, de stemmen van de artiesten hangen als het ware nog boven het podium en achter de coulissen en in de kleedkamers is de sfeer van de tevredenheid over een geslaagd optreden nog voelbaar.
Prachtige theaters waar ik heel graag ooit nog eens zou staan met mijn groep en dan dat overweldigend mooie lied van Rika Janssen zingen over haar Amsterdam en de Jodenhoek: Amsterdam huilt waar het eens heeft gelachen.
Rika Janssen was getrouwd met Kees Manders, de broer van Tom.
Kees schreef voor haar de prachtigste liedjes als M'n wieggie was een stijfselkissie en het wonderschone Amsterdam huilt.
De Amsterdamse artiestenwereld was een hecht en gesloten wereldje waarin naast een felle concurrentie ook veel plezier, mededogen en hulp in nood voor elkaar bestond.
Mazzel en Brogum voor de hele Misjpooge.